vrijdag 15 januari 2021

Openingsscène

In 1956 stierf mijn vader, een dag later mijn tweelingbroer. Ze werden op dezelfde dag begraven in hetzelfde graf. Toen mijn moeder en ik die middag thuis kwamen, ging ze op de stoel zitten bij het raam. Haar handen gevouwen. Ik heb de met kapok gevulde sprei over haar benen gelegd, een kopje thee voor haar gemaakt en op het tafeltje naast haar gezet. Zij liet hem daar onaangeroerd staan. Zestien jaar is ze die stoel niet uitgekomen. Dat kan niet zo geweest zijn, maar een andere herinnering aan haar heb ik niet.
    En nu is de stoel leeg. Ik sta in de huiskamer en zie hoe het zonlicht precies op het kleine kussentje valt. Ik ga er op zitten met mijn jas nog aan. Houd het plastic tasje dat ik aan het einde van de dienst in mijn handen gedrukt kreeg op schoot, als een kat. Ik kijk uit datzelfde raam waar zij al die jaren door naar buiten staarde. Ik zie een verwilderde tuin met een treurwilg. Van de ooit zo mooie bloemperken is niets meer over. Ik heb me altijd afgevraagd of ze nog ergens naar keek al die jaren, of ze überhaupt nog iets zag?
    Ik spoor mezelf aan om op te staan, het plastic tasje tegen de borst gedrukt. Ik strompel als een oude man naar de keuken, vul de fluitketel met water en zoek naar lucifers. Als ik ze na tien minuten nog altijd niet gevonden heb, sla ik iets te hard het deurtje van het hoekkastje dicht en springt het rechter ruitje. De stukken glas geven een snerpend geluid op de tegelvloer. De scherven laat ik liggen. In plaats van thee, besluit ik een glas port in te schenken. Ik loop terug naar de huiskamer en maak dan het tasje open. Mijn adem stokt, een eenzame traan rolt over mijn gezicht.

Geen opmerkingen: