woensdag 3 februari 2010

De heer Bolkenstein heeft het zwaar

Als je je toch serieus ergert aan iemand omdat hij 'doei' zegt...
Mijn hemel, dan heb je het wel zwaar.

1 opmerking:

Bertrand Mussaloni zei

Onder mijn kussen bewaar ik al jaren een scherf van een spiegel in een plat zwart kartonnen doosje met een soort laatje. Hoe en wanneer dit absurde stukje glas ooit in mijn bezit is gekomen weet ik niet meer.
Urenlang hield ik het vlak voor mijn rechter oog, starend naar het jongetje dat zich in net zo'n kamer bevond als ikzelf. We waren allebei pas een jaar of negen maar sinds die tijd heb ik nooit meer iemand zo ernstig, zo eerlijk en bloed serieus in de ogen gekeken als die jongen aan de andere kant van die scherf. Tegenwoordig kijk ik niet meer in de scherf. Soms als ik alleen ben en in bed leg, pak ik het doosje. Puur het feit dat ik aan de scherf denk en het doosje misschien zal openmaken zorgt ervoor dat het bloed in de haarvaten van mijn vingers begint te koken. Schuddend en zwetend schuif ik het laatje open zo, dat de scherf op zijn kop in de palm van mijn hand valt. Het is inmiddels zeker zeven jaar geleden dat ik het lef gehad heb om stiekem om de hoek van de scherf te kijken. Het enige wat ik mij van die desbetreffende avond herinner is dat het jongetje aan de andere kant van de scherf verscheen alsof hij altijd al op dat moment gewacht had. Zijn linker oog slechts een paar millimeter van het glazen oppervlak. Een zwarte naald van eenzame machteloze haat in zijn pupil.

Negentien november negentien zevenentachtig.

Beneden is de twaalfde verjaardag van onze Evelyn. Ik loop door mijn kamer met de scherf in mijn hand voor mijn oog met daarin zijn oog, zijn hand en zijn kamer. Ik loop rond en zie in mijn ooghoek de snelheid waarmee ik zijn kamer beweeg. Hij lijkt er weinig last van te hebben. Alles draait om ons. Mijn kamer, zijn huis, de Uithoornlaan, de dikke boom, en zelfs de Venrayseweg. Zelfs de Venrayseweg lijkt te draaien om het punt waarin onze blikken elkaar kruisten. Hoe goed wij elkaar ook kende, feitelijk waren wij vreemden. Geen van ons had ooit een poging gedaan om de scherf iets verder van het eigen oog te verwijderen om zodoende meer van de anders gezicht te kunnen zien.
Niet lang geleden was ik tien geworden en eigenlijk vond ik dat het langzamer hand tijd werd dat ik mezelf ook als tien ging gedragen. Daarom besloot ik stiekem naar de kamer van onze Maja te gaan waar ons pap, onlangs, vier indertijd levensgrote, spiegels aan de wand had bevestigd.
Maja’s kamer was als het ware een labyrint vanaf het moment dat je er binnentrad. Eerst die grote groene kast recht tegenover je, waar we vroeger vlieglessen kregen, dan naar links, dan weer naar rechts, dan achter je, de ingang van haar kast, rechts voor je nog zo’n groene kast waaronder haar dagboek verstopt lag en we later ooit een hamster hebben verstopt.
Daar stond ik, midden in haar kamer, met mijn hand met de scherf nog steeds recht voor mijn oog. Tot mijn eigen verbazing bleef de spiegelwand leeg. Ik stond daar, recht voor Maja’s spiegel, maar in het spiegelbeeld was slechts een lege kamer te zien en meisjesspullen. Ik liet de scherf vallen maar zag aan het oog van de spiegeljongen dat hij zijn scherf niet had laten vallen. Toen pas kwam hij de kamer binnen. Hij had een heel andere trui aan als ik en was minstens elf of twaalf. Hij liep direct recht op de spiegel af maar leek veel groter dan dat dat in een spiegel eigenlijk kan. Voor ik er erg in had kwam mijn zusje de spiegelkamer binnen lopen. Wat die spiegeljongen in haar kamer deed? En, dat tante Ger en ome Ed er waren en dat de spiegeljongen naar beneden moest komen. Toen voelde ik dat ik de controle over mijn lichaam helemaal kwijt was. slap en zacht deed ik wat de spiegeljongen deed. Hij liep met MIJN ZUSJE de kamer uit.