woensdag 30 juni 2021

Ooggetuige

Soms weet ik het zelf niet meer
Of ik nog een mens ben
Dan ben ik in de war
Door wat ik hoor over mij
Over wie ik ben
In andermans ogen
 
Ik herken mijzelf niet meer
In wat anderen zien
Wat anderen zeggen
Over mij
 
De twijfel slaat toe
Misschien zie ik het niet goed?
Het zou de eerste keer niet zijn

Ik zou zo graag
Ook eens een kijkje nemen
Door die ogen  
Een beeld vormen van mij
En de vraag stellen
Of  het klopt
Want
Zien zij mij
Zien zij mij werkelijk
Met hun ogen?
 
Ik zou zo graag
Tot hun verbeelding spreken
Vertellen
Wie ik nog meer ben
Kan zijn

Sta mij toe
Mijzelf voor te stellen
Laat mij 
Die ogen toespreken  
Over alles 
Wat ze niet zien

zondag 20 juni 2021

Vaderdag

Mijn zoon van vijf ontvoert de pop van zijn zus en geeft haar een nieuwe naam: Annabel. Dit moet bevestigen dat het zijn kind is vandaag. Nadat hij haar een schone luier heeft gegeven (nooit de deur uit zonder een schone broek), legt hij Annabel teder in het rode rieten poppenwagentje waar oma destijds nog een nieuwe stoffen kap voor heeft gemaakt. Het opvouwbare kapje wordt liefdevol omhoog geschoven en vastgezet, zodat de zon niet in het kleine poppengezichtje zal schijnen.

In zijn blauw-witte haaienpyjama trekt hij naar buiten om wat rond te scharrelen op de pleintjes voor ons huis. Een wildvreemde vrouw fietst langs en wordt tot stilstand gemaand. Of ze even naar zijn kindje wil kijken. De vrouw kan niet anders dan over haar stuur in de poppenwagen turen en iets liefs zeggen. 'Ik ben de papa,' vertelt mijn zoon. 'Ze kan ook plassen als ze gedronken heeft.' Of de vrouw dat misschien ook nog even wil zien. Ja? Hij is al bezig. Hij legt Annabel op de straatstenen, lomper nu, zich bewust van de tijdsdruk. Het flesje wordt vlotjes in haar mond leeg gedrukt en al snel zit Annabel kletterend op het potje.

Mijn zoon kijkt de vrouw trots aan. 'Ze heeft alleen nog niets geknutseld,' zegt hij.

dinsdag 15 juni 2021

Kort verhaal (voor wie zin heeft in iets langers)

Al drieëndertig minuten heb ik niks gezegd. Ik heb het geprobeerd, maar de zinnen willen zich niet vormen in mijn hoofd. Hoe leg je iets uit wat je zelf niet eens begrijpt? Kate, mijn enige vriendin, zit al die tijd al met een arm om me heen. Soms wrijft ze even over mijn rug en moedigt ze me zacht aan: ‘Zeg het maar Janne, wat het ook is.’ Mijn ogen voelen opgezet en schraal aan, in mijn keel heeft zich een cactus genesteld.
    Voorzichtig kijk ik vanuit mijn ooghoeken naar Kate, zo zelfzeker als ze daar naast me zit. Vastbesloten om er voor mij te zijn, geen zweem van ongemak. Ik ben het tegenovergestelde van Kate. Als ik haar zie lachen, besef ik hoe lelijk ik ben. Ik benijd haar, haar flair, haar schoonheid, haar natuurlijke vlotheid, zoals ze teder de natte haren uit mijn gezicht veegt.
    ‘Mijn vader,’ hoor ik mezelf ineens zeggen.
    ‘Wat is er met je vader?’ vraagt Kate met zachte stem.
Ze is lief. Ze heeft al een glas water voor me gehaald en met een lauwwarm washandje mijn voorhoofd gedept. Zoals haar moeder dat waarschijnlijk bij haar heeft gedaan toen ze klein was. Genegenheid die ik niet ken. Uit deze gedachte ontspringt een nieuwe pijnbal die zich een weg naar boven baant. Met horten en stoten valt hij in stukken uit mijn mond. De geluiden die meekomen zijn even onverstaanbaar als onsmakelijk. Ik krimp in elkaar en wens zo onzichtbaar te zijn als ik zo vaak ben.

Kate heeft Emma en Vera gebeld. Ze zijn meteen gekomen en zitten nu ook in de slaapkamer. Hun meelijwekkende blikken geven mij het gevoel dat ik er bij hoor. Vera heeft op haar weg hiernaartoe een chocoladehart bij de bakker gehaald. Ik houd niet van chocolade, maar dat kan Vera niet weten.
    ‘Wie wil er een stukje?’ doorbreek ik de stilte.
    Met z’n drieën eten ze driekwart van het hart op. De bovenste bolling met het rode strikje laten ze liggen voor mij. Zo stel ik me mijn eigen hart voor, aangevreten en hol, de leegte en de zonde camouflerend.
    ‘Hoe?’ begint Emma. ‘Of wil je er niet over praten?’
    Natuurlijk wil ik er niet over praten, wat zou ik moeten zeggen? Ik verschuil me achter de veronderstelde schok en laat me in stilte troosten door hun aandacht.
    Emma is goed met woorden, op school schrijft zij de opstellen die ik had willen schrijven. Ze biedt aan om me te helpen met mijn speech. Emma wil mij helpen. Ik zie ons al zitten in de aula, samen, een surrealistisch beeld. Ik schud het van mijn netvlies.
    ‘Of een tekstje voor de advertentie? Of het rouwkaartje?’ Ze raakt kort mijn been aan, ik zwijg en ik knik.

Eigenlijk had ik er niet moeten zijn. Mijn moeder was 44 toen ze erachter kwam en ze waren net te laat om het weg te laten halen. Mijn broer was 10, mijn zus al 12. De poepluiers, het gekrijs, de slapeloze nachten, het was een gepasseerd station. Mijn komst zou mijn moeder dan ook niet tegenhouden om zich nu eindelijk op haar carrière te storten. Ik zag haar weinig, ik wist waar de pleisters lagen. Mijn vader was anders, van hem kreeg ik soms een aai over mijn wang, zo net onder het jukbeen. Ook hij was er niet vaak, maar als hij er was, keek hij naar mij. Die blikken – warm en gevoelig – bevestigden voor mij mijn bestaan.

‘Janne, kom eens.’ Ik vind mijn moeder in de keuken. Met een oortje in, staat ze aardappelen te schillen. Als ze er eentje kaal heeft, mikt ze die driftig in de pan waardoor het water hoog opspat.
    ‘Moet je hier eens kijken, staat jouw naam op.’ Ze knikt naar de eettafel waar een bont boeket bloemen staat te pronken. Het bloed stroomt naar mijn wangen, ik doe mijn jas uit en loop richting de tafel. Met trillende handen lees ik het kaartje. Lieve Janne, we denken aan je. Klas H2C.
    ‘Lief,’ zeg ik.
    ‘Zeker.’ Ze kijkt vluchtig om, fronst haar hoofd: ‘Heb je vrienden gemaakt?’
    ‘Ik denk het.’
    De telefoon gaat, ze doet het tweede oortje in. ‘Die moet ik even nemen hoor, de wethouder.’ 
    Voor het eerst in mijn leven, ben ik dankbaar voor haar carrièredrift, voor alle promoties en de bellers waar ze dag en nacht voor klaarstaat. Ik heb geen zin om te praten. Ik zwijg.

Kate staat bij het hek te wachten, fiets aan de hand. ‘Ga je mee?’
    ‘Waarheen ook alweer?’ zeg ik. Soms ben ik de tel even kwijt, weet ik niet meer precies wat ik nu gezegd en gezwegen heb.
    ‘Naar het water, die plek van je vader en jou.’
    ‘Ja, tuurlijk. Sorry, ik…’
    ‘Geeft niks, ik snap het. Je hebt zoveel aan je hoofd.’ Haar medeleven versterkt mijn falen. Buikpijn is nu al dagen mijn trouwste metgezel. We fietsen zij aan zij naar het verlaten strandje. Er staat iemand en heel even denk ik dat het mijn vader is. Hij is het niet en ik weet niet goed of ik daar nu opgelucht of teleurgesteld over moet zijn. We gaan zitten.
    ‘Kate,’ zeg ik.
    Ik staar naar de kabbelende golfjes, probeer kracht te putten uit hun kalmte. Mijn zorgen te laten wegebben op hun cadans. Kate kijkt me vragend aan.
    Ik schud mijn hoofd. ‘Het is niks.’

Na wat gehannes met de sleutel bij de voordeur, stap ik naar binnen. Alle haren op mijn lijf springen overeind bij de aanblik van mijn moeder die daar vlak voor me in de gang staat, wijdbeens, met haar handen in haar zij. ‘Meekomen,’ blaft ze. Bang voor de waarheid die me al dagen achtervolgt, loop ik achter haar aan richting keuken. Ze draait zich om en werpt me iets in het gezicht. De punt steekt in mijn oog, maar ik voel wel dat dit niet het moment is om daar moeilijk over te doen.
    ‘Wat is dit?’ Er spuwt vuur uit haar ogen. Ik buk en raap het kaartje op van de grond. Draai het om en zie een foto van mijn vader met de tekst die Emma me heeft helpen schrijven. Dan grijpt ze me hardhandig bij de arm. Sleurt me de gang door en beveelt me in de auto te gaan zitten. Naast haar op de bijrijdersstoel volgt de stortvloed aan terechtwijzingen, reprimandes, correcties die ik nooit heb gehad. Op een rare manier geniet ik ervan, omdat ze zich tot mij richt. Omdat iets wat met mij te maken heeft, haar raakt. Ik laat al haar woorden over normbesef, schaamte en misdaad langs me afglijden. Mijn onaanraakbaarheid doet haar bloed kolken, haar stem klinkt steeds luider. 
    Dan begint me plots te dagen waar we naartoe rijden, hoe zoet haar wraak is. Welke confrontatie ze me dwingt aan te gaan, de publieke schandpaal waar ze me aan wil nagelen. We komen boven op de tweede verdieping, hij zit in vergadering. Ze breekt in met de woorden: ‘Sorry dat we even storen, Jans dochter heeft iets interessants te melden.’ 
    Ze draait zich naar me om, tikt tegen het kaartje dat nog altijd tussen mijn vingers geklemd zit en maakt een handgebaar waarmee ze me joviaal het podium geeft. Met een kort knikje in mijn richting kondigt ze mijn biecht aan: ‘Janne.’

donderdag 10 juni 2021

De derde vinger vanaf de pink

Zijn vinger wijst naar de ander
priemt zonder aanraking
ruw tegen het voorhoofdsbeen.

Die ander heeft het gedaan
die is verantwoordelijk
voor alle pijn en ellende.

Voor de kras op zijn ziel
zijn zanderige knieën
en verscheurde ego.

Hem zelf treft geen blaam
hij heeft een goed verhaal
dat weet hij wel zeker.

Hij was nooit...  
hij zou echt nooit...  
als die ander hem niet.

Zijn vinger hangt nog in de lucht
heeft zijn kracht verloren nu.
Zie ik het goed? Zweeft hij?